Beroepscompetentieprofiel RBCZ therapeuten

Beschrijving kerncompetenties RBCZ therapeut

1.Kennis
De therapeut bezit een gevorderde gespecialiseerde kennis en kritisch inzicht in theorieën en beginselen van het beroep of kennisdomein. Hij of zij bezit brede, geïntegreerde kennis en begrip van de omvang, de belangrijkste gebieden en grenzen van het beroep en kennisdomein. Daarnaast bezit deze therapeut kennis en begrip van belangrijke actuele onderwerpen en specialismen gerelateerd aan het beroep en kennisdomein van psychosociaal- of CAM therapeut.

2. Planmatig werken met de cliënt
2.1 De therapeutische relatie De therapeut is in staat om interactieprocessen te initiëren en te stimuleren en daarin structurerend op te treden. De therapeut is in staat is om een therapeutische relatie met een cliënt op te bouwen en deze te bestendigen. Hij of zij pleegt interventies in de therapeutische relatie en heeft oog voor het effect van deze interventies. De therapeut kan vanuit theoretische kaders complexe problemen van cliënten in kaart brengen en analyseren. De therapeut kan voorwaarden scheppen die noodzakelijk zijn voor het verlenen van therapeutische hulpverlening
2.2. Het formuleren van een hulpvraag De therapeut is in staat een analyse te maken van de sociale, culturele en maatschappelijke context waarin een cliënt zich bevindt en waarbinnen de therapeutische hulpverlening plaatsvindt. De therapeut kan met cliënten de situatie verkennen, analyseren en op grond hiervan een hulpvraag formuleren.
2.3. Het opstellen van een behandelingsplan De therapeut kan in overleg met cliënten een hulpverleningsplan opstellen of op indicatie aan cliënten een hulpaanbod doen. De therapeut kan, waar nodig, verwijzen naar andere personen of instellingen. De therapeut kan de cliënt ondersteunen bij het benoemen van verbetermogelijkheden; De therapeut kan vanuit de hulpvraag samen met cliënt een behandelplan opstellen en verantwoorden.
2.4. Het inzetten van relevante interventies, methoden en technieken De therapeut kan vanuit de hulpvraag een beargumenteerde keuze maken uit beschikbare interventies en methodieken.
De therapeut is in staat om de relevante therapeutische interventies, werkwijze, of methodes te hanteren en heeft oog voor de effecten van zijn interventies.
2.5. De evaluatie van het behandelingsplan en daarop kritisch kunnen reflecteren De therapeut is in staat is om met de cliënt en zo nodig met de verwijzer(s) de resultaten van de behandeling te bespreken. De therapeut kan waar nodig rapporteren aan derden over cliënten. De therapeut kan met de cliënt factoren signaleren die invloed hebben op de gestelde hulpvraag. De therapeut kan het behandelplan uitvoeren en afronden en op grond van een kritische reflectie dit plan zo nodig bijstellen. De therapeut is in staat om een kwalitatief verantwoorde uitvoering van behandelplannen te garanderen.

3. Beroepsontwikkeling
De therapeut is in staat om de eigen professionaliteit voortdurend te ontwikkelen door te leren van nieuwe situaties in relatie tot cliënten en de voortgang van de behandeling. Hij, of zij kan reflecteren op het eigen beroepshandelen en dit naar anderen legitimeren. De therapeut is in staat om systematisch gegevens te verzamelen over de beroepsuitoefening, die te onderzoeken en de uitkomsten te vertalen naar consequenties voor de beroepsuitoefening. De therapeut is in staat om relevante veranderingen in de samenleving, de ethische aspecten en wetenschappelijke resultaten te onderzoeken en de resultaten hiervan te vertalen in de verdere ontwikkeling en legitimering van het beroep. De therapeut draagt actief bij aan de ontwikkeling en profilering van het beroep en is in staat resultaten hiervan neer te leggen in vaktijdschriften. De therapeut is in staat om bijdragen te leveren aan de wetenschappelijke fundering van het beroep.

4. Samenwerking
De therapeut is in staat professionele relaties met collega’s, andere beroepsbeoefenaren, overheden en andere organisaties aan te gaan en deze verder te ontwikkelen. De therapeut kan in een netwerkverband (inter)disciplinair samenwerken en het eigen professioneel handelen binnen deze samenwerking legitimeren. Een therapeut kan binnen de samenwerking met andere organisaties voorwaarden scheppen die noodzakelijk zijn voor het verlenen van therapeutische hulpverlening.

5. Verantwoordelijkheid De therapeut is in staat om verantwoording af te leggen over het beroepsmatig handelen en dit te legitimeren. De therapeut is in staat om vorm te geven aan een systeem van kwaliteitszorg, waar nodig in samenwerking met anderen. De therapeut is in staat om verantwoordelijkheid te dragen voor eigen werk en studie